Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding
“Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding…”
Filippenzen 3:10a
Paulus spreekt in deze woorden zijn begeerte uit. En waar er nu van nature in ons hart vele boze, zondige, duivelse begeerten woelen, mag de apostel hier spreken van een goede, reine, Gode aangename begeerte. Niet altijd heeft hij deze begeerte gekend. Met enkele woorden heeft hij in de voorgaande verzen zijn vroegere leven getekend. Toen begeerde hij zichzelf te leven, Gode te behagen door zijn woeden tegen de gemeente des Heeren. Toen zocht hij zich een rechtvaardigheid uit de werken der wet. En naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, was hij onberispelijk. Evenwel, voor de poorten van Damascus moest het briesend paard sneven. Daar in de straat genaamd de Rechte leerde hij het ongenoegzame van zijn eigen gerechtigheid verstaan. Zonde werd daar tot zonde en schuld tot schuld. Het is wel een ondervinding die ook de onze moet zijn, wil het wel zijn op weg en reis naar de eeuwigheid. Daar leerde hij met beving verstaan, dat de vijgenbladeren van zijn eigenwillige godsdienst zijn naaktheid voor God niet bedekken konden. Daar ook werden hem door de ontdekkende bediening van de Geest de ogen geopend voor die andere gerechtigheid, overvloediger dan der Schriftgeleerden en der Farizeeën. Daar werd nu die begeerte in zijn hart gewerkt, die hij nooit eerder had gekend, en waarover hij in Filippenzen 3 uitvoerig spreekt: “Christus te mogen gewinnen, in Hem gevonden te worden, Hem te mogen kennen, en de kracht Zijner opstanding”.
Eeuwig wonder, zo die begeerte ook in onze ziel gewerkt wordt door die levendmakende Geest, Die ons doet zoeken de dingen, die boven zijn, waar Christus is.
Verwonderd zal misschien een lezer vragen: maar begeert hier Paulus nu niet iets, wat hij reeds lang bezit? Heeft hij dan Christus niet leren kennen, reeds in Damascus? Zijn dan daar zijn ogen voor Hem niet geopend, zodat hij terstond Christus predikte, dat Hij de Zoon van God is? Zeker, dat is waar. Maar wie ooit iets van Christus in waarheid leerde kennen, is voor de wereld voorgoed verloren. Hij begeert Hem te kennen en wil Hem vervolgen te kennen, hoe verborgen Zijn Persoon ook aanvankelijk is voor het hart van Zijn volk. De bruid roept het uit: “als een appelboom onder de bomen van het woud, zo is mijn Liefste onder de zonen: ik heb grote lust in Zijn schaduw, en zit eronder, en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet”. Ziet, dit doet nu Paulus, die toch een eikenboom was in de kennis van Christus, met zo groot verlangen uitroepen: “dat ik Hem kenne”. Een nooit opdrogende fontein van zaligheid en levend water ligt er voor een ongelukkig en nooddruftig zondaar in de wonden van Christus. Zijn lippen zijn als leliën, druppende van vloeiende mirre, Zijn gehemelte is enkel zoetigheid. Arm, onuitsprekelijk arm worden buiten Hem de schatten van Egypte en de genietingen der zonde. Maar onze ogen moeten voor Hem wel worden geopend.
Volk des Heeren, mag die reine begeerte van Paulus veel de uwe zijn. De grauwigheid zou uit uw leven wijken indien ge uw gebroken bakken verliet en Christus, de springader des levende waters meer begeerde te kennen en de kracht Zijner opstanding. Christus moet gekend in Zijn namen, ambten, staten, naturen en weldaden. Hier spreekt Paulus over het kennen van Christus in de staat van Zijn verhoging. Met de kracht Zijner opstanding wordt bedoeld volgens de kanttekenaar: “De vruchten en weldaden, die Hij, door Zijn dood voor ons verkregen hebbende, door Zijn opstanding krachtig toe-eigent en toebrengt, namelijk onze rechtvaardigmaking voor God en de kracht om uit de dood der zonde op te staan”. Kort gezegd: de krachtige toepassing van al Christus’ weldaden, dat is de kracht van Zijn opstanding.
Geliefde lezers, leerde u die kracht in uw leven kennen? Mocht u door die kracht worden opgewekt uit uw jammerlijke en rampzalige doodstaat tot een nieuw leven? Onze tijd kort zo op. De schaduw van de dood valt wellicht al over ons pad. Leerden wij dan Hem te kussen, opdat Hij niet toorne.
ds. J. van Rijswijk